Aleksandr Poesjkin

Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin (плекѿандр Сергеевич Пушкин) (26 mei 1799 – 29 januari 1837) was een Russisch dichter.

Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin wordt algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter, en tevens als één van de grootste dichters uit de wereldliteratuur. Samen met andere grote Russische schrijvers, zoals Lermontov, Gogol, Toergenjev, Dostojevski, Tolstoj en Tsjechov behoort Poesjkin tot de zogenoemde 'gouden eeuw' van de Russische literatuur.

Poesjkin werd geboren in Moskou als zoon van een (verarmd) adellijk geslacht. Zijn overgrootvader langs moederszijde was een neger, als geschenk gegeven aan tsaar Peter de Grote. Zeer dikwijls worden het hartstochtelijke temperament en de sensualiteit van Aleksandr Poesjkin aan deze 'negroïde' afstamming toegeschreven.

In zijn kinderjaren werd Poesjkin bijna volledig in het Frans opgevoed, en doordat hij over een fenomenaal geheugen beschikte, kende hij op zijn elfde praktisch de complete toenmalige Franse literatuur uit zijn hoofd. Het is door zijn kindermeisje, zijn 'njanja', dat hij met de Russische taal, sprookjes en volksverhalen vertrouwd raakte. De bewerking van een van deze sprookjes, Roeslan en Ljoedmila, maakte hem op jonge leeftijd in heel Rusland beroemd.

In 1811 begon Poesjkin zijn studies aan het door de tsaar opgerichte elitelyceum van Tsarskoje Selo, nabij Sint-Petersburg. Zijn uitzonderlijke talent als dichter werd er zeer vlug opgemerkt. Na zes gelukkige jaren in het lyceum stortte Aleksandr Poesjkin zich in het uitgaansleven van Sint-Petersburg. Zijn turbulente liefdesleven belette hem niet zich verder aan de dichtkunst te wijden.

In het tsaristische Rusland was de censuur echter streng, de pen van Poesjkin vlijmscherp. Zijn doen en laten werden nauwlettend gevolgd en een gedicht zoals 'Ode aan de vrijheid' (1818) en talrijke epigrammen circuleren in vrijheidsgezinde en anti-tsaristische kringen. In 1820 werd Poesjkin verbannen uit Sint-Petersburg. Dit redde waarschijnlijk zijn leven, want het heeft hem belet om, zoals vele van zijn literaire vrienden, deel te nemen aan de Dekabristenopstand van 1825.

Tijdens zijn ballingschap op het platteland schreef Poesjkin een groot deel van zijn meesterwerk, hét gedicht van de Russische literatuur, Jevgeni Onegin. In 1826 hief tsaar Nicolaas I onder strikte voorwaarden zijn verbanning op. Aleksandr Poesjkin ging terug naar Sint-Petersburg, maar was min of meer een 'gevangene' van de tsaar.

Na talloze amoureuze escapades trouwde Poesjkin in 1831 met de zeer knappe Natalja Gontsjarova, zijn '113de liefde', zoals hij haar zelf noemde, maar ook zijn 'Madonna'. Natalja schonk hem vier kinderen en het huwelijk schijnt gelukkig geweest te zijn, ware het niet dat de jaloersheid van Poesjkin hem parten speelde. Het is een vermeende 'affaire' van Natalja die de directe aanleiding was tot het fatale duel van Poesjkin met de Franse diplomaat Georges d'Anthès, alhoewel velen er indertijd en ook nu nog een complot van de regering in zagen. Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin stierf ten gevolge van dit duel op 29 januari 1837.

Naast een uitgebreide lyriek met vele liefdes- en andere gedichten, zoals 'Ik had je lief', 'Nacht' , 'Winteravond' en 'Herfst', heeft Poesjkin ook proza nagelaten, zoals 'De kapiteinsdochter', 'De geschiedenis van Poegatsjov' en 'Schoppenvrouw'.

Van Poesjkins werk zijn enkele opera's gemaakt. Schoppenvrouw is door Modest Iljitsj Tsjajkovski omgewerkt tot een operalibretto, waarbij diens broer Pjotr Iljitsj Tsjajkovski de muziek schreef. Ook Jevgeni Onegin is door Tsjajkovski op muziek gezet, de tekst was voor dit doel omgewerkt door de componist in samenwerking met Konstantin Sjilovski. Van Boris Godoenov maakte Modest Moessorgski een "muzikaal volksdrama in vier bedrijven en een proloog". Roeslan en Ljoedmila werd door twee Russische componisten op muziek gezet: als opera door Michail Glinka in 1842, als het orkestwerk Skazka door Nikolaj Rimski-Korsakov in 1880. Mozart en Salieri uit de vier Kleine Tragediën werd in 1897 eveneens door Rimski-Korsakov als stof voor een opera, met behoud van de titel, gebruikt. Kort voor diens overlijden in 1908 maakte hij van Poesjkins De gouden haan eveneens een opera (1906/07).

Nog steeds wordt Aleksandr Poesjkin in de Russische wereld en daarbuiten vereerd en gelezen. Vanaf zeer jonge leeftijd horen de kinderen zijn poëzie in Russische sprookjes en later blijven zij hem lezen omwille van zijn vloeiende, prachtige, muzikale taal.